Beschikbare teksten
5. Ontwikkelings- en medische problemen
Voordracht ‘Concentratiestoornissen’ gehouden op 10 februari 2001
Joke Vandoorne
Verschil tussen ‘aandachtsmoeilijkheden’ en ‘aandachts- of concentratiestoornissen’
- Aandachtsmoeilijkheden: ten gevolge van tijdelijk andere problemen (vb: na een speciale gebeurtenis in het leven van het kind), vermoeidheid, medicatiegebruik, gebrek aan motivatie
- Aandachtsstoornissen: gevolg van iets organisch.
- Wat is werkhouding?
- Verschillende fases
- De instructiefase: de opdracht horen en begrijpen
- De nadenkfase: een plan bedenken om de opdracht uit te voeren
- De uitvoeringsfase: het plan uitvoeren
- De evaluatiefase: het uitgevoerde plan en het resultaat evalueren
- Niet naar de opdracht luisteren, zitten prutsen, rondkijken, wegdromen...
- Niet onmiddellijk beginnen...
- Niet systematisch aanpakken...
- Onzelfzeker zijn (heb ik het wel goed gedaan?), weglopen ...
- Factoren die de werkhouding beïnvloeden
- Factoren vanuit het kind zelf:
- Lichamelijke factoren
- Medische factoren
- Cognitieve kennis
- Omgevingsfactoren:
- Begeleiding: ouder, leerkracht, kleuterleider
- Taak zelf: moeilijkheidsgraad, tijdstip van de taak, duur van de taak, motiverende elementen in de taak zelf
- Sociale en emotionele factoren: mogen de kinderen bij voorbeeld een fout maken? er is net iemand gestorven in de nauwe familiekring
- Wat is ‘aandacht’
- Gerichte aandacht
- Volgehouden aandacht
- Verdeelde aandacht
- Werkhouding en cognitieve stijl bij kinderen met concentratiestoornissen worden gevormd uit een combinatie van verschillende eigenschappen
- Concentratie = aandacht: zie 4.
- Impulsiviteit: ‘doen zonder denken’, zoals onmiddellijk ingaan op een in het oog springende prikkel Hangt nauw samen met weinig analytisch werken: te globaal, te oppervlakkig, te weinig nauwkeurig lezen van of luisteren naar de opdracht
- Zelfstandig werken: hebben moeite om een taak zelfstandig af te werken Het kind ziet geen lijn in zijn werkgedrag. Het begint al met het onvoldoende analyseren van de opdracht, het weet dus niet precies wat het moet doen, gaat uit zichzelf niet zoeken naar een oplossingsmethode en het dus daar hulp nodig. Het vraagt zich niet af of het nog op de goede weg is, werkt verder en vraagt uiteindelijk of het goed is. Hier biedt de zelfinstructiemethode van Meichenbaum een oplossing (zie verder).
- Werktempo te snel of te traag Impulsiviteit > te snel werken Weinig zelfstandig werkgedrag > te traag werken
- Onregelmatig werkritme Snel starten, vastlopen, geen oplossing vinden, hulp vragen, onzeker worden, afhaken, ...
- Gebrek aan zelfcontrole
- A.D.(H).D (Attention Deficit (and Hyperactivity) Disorder)
- Kenmerken van een A.D.(H).D. -kind Vaststellen van de diagnose gebeurt op basis van vaststelling van drie belangrijkste symptomen:
- Aandachtstekort: minstens 3 van de volgende verschijnselen moeten aanwezig zijn: ° maakt vaak zaken niet af waaraan begonnen wordt
- Impulsiviteit: minstens 3 van de volgende verschijnselen moeten aanwezig zijn: ° handelt vaak zonder nadenken
- Hyperactiviteit: minstens 2 van de volgende verschijnselen moeten aanwezig zijn: ° rent overmatig veel heen en weer of klimt overal op
- Kinderen zijn niet altijd leeftijdsadequaat: soms worden ze bestempeld als niet schoolrijp, heel vaak voelen ze zich vooral tot jongere kinderen aangetrokken.
- Rondlopen met onuitputtelijke energie, voortdurend wiebelen, onophoudelijk babbelen en gedachten en feiten associëren, alles moet vlug gaan en mag niet lang duren, druk en luidruchtig, kent geen grenzen en normen, is slordig en vergeetachtig.
- Eetgewoonten: gehaast eten, maar laat zich door alles afleiden, veel knoeien Als baby meestal een onregelmatig zuiggedrag.
- Slaappatroon: verstoord (moeilijk inslapen, huilend onrustig wakker worden, bedplassen, slaapwandelen
- Motoriek
- Spel:
- Sociaal contact: BOTSEN MET DE OMGEVING
- Medische antecedenten: erfelijkheid, dreigend miskraam, zuurstoftekort, langzame of moeilijke geboorte ...
- Zelfinstructiemethode van Meichenbaum
- Medicatie
- Interessante naslagwerken
werkhouding is het gedrag dat het oplossen van een taak positief of negatief beïnvloedt (niet alleen op schools vlak).
Bij een verstoorde werkhouding verlopen deze fases niet probleemloos, bij voorbeeld;
* slecht gehoor kan de oorzaak zijn van concentratievermindering
* te laat gaan slapen
* slaapverwekkende medicatie
* Cognitieve bagage = algemene mentale ontwikkeling van het kind en eventuele specifieke voorkennis: intelligentie (taalontwikkeling, motoriek, ruimtelijk inzicht, auditief en visueel geheugen, logisch redeneren ....)
* Cognitieve stijl = de stijl waarmee het kind omgaat met een gegeven opdracht of de manier waarop het kind zijn mentale verworvenheden gebruikt.
Dat overstijgt het hele schoolse leren.
voorbeeld:
Kinderen uit de lagere school leren niet omwille van het leren zelf, maar omwille van hun leerkracht.
Taalgebruik van de begeleider is heel belangrijk: spreekt de begeleider het kind persoonlijk aan of blijft hij/zij algemeen.
Bij voorbeeld bij het geven van een opdracht: "Willen jullie eens allemaal oefening 5 oplossen?", in plaats van "Jan, wil jij eens oefening 5 oplossen?"
Manier waarop de leerkracht zijn lessen organiseert: gestructureerde opbouw (nieuwe leerinhoud in verband brengen met het reeds gekende)
Het kind kan gerichte aandacht opbrengen als het in staat is te weerstaan aan afleidende prikkels uit de omgeving, waardoor de aandacht ‘gefocust’ wordt op de taak.
Wanneer het kind zijn aandacht voor een langere periode kan vasthouden
Het vermogen om aandacht te kunnen verdelen over twee of meer aspecten tegelijk. Het is een onmisbare vorm van aandacht bij het oplossen van complexe opdrachten zoals hoofdrekenen, spelling, vraagstukken ...
A.D.D.= kinderen hebben een aandachtstekort, maar zijn eerder sloom, dromerig en weinig initiatiefnemend, met een lichte vorm van motorisch onrust. Meestal is deze stoornis niet zichtbaar op een EEG-onderzoek
A.D.H.D. = kinderen met een tekort in het aandachtsvermogen, met een extreem impulsieve stijl, met wispelturig en overbeweeglijk gedrag.
Beide termen worden nogal losjes en gemakkelijk gebruikt, ook in de schoolse omgeving. Hiermee moet men heel voorzichtig omspringen.
° lijkt vaak niet te luisteren
° is snel afgeleid
° heeft moeite zich blijvend te concentreren op huiswerk of andere taken waarbij aandacht vereist is
° heeft moeite zich langere tijd met één spelsoort bezig te houden
° springt overmatig van de ene activiteit naar de andere
° heeft moeite het werk te organiseren (niet ten gevolge van cognitieve belemmeringen)
° heeft veel toezicht nodig
° schreeuwt vaak in de klas
° wachte bij spelletjes of in groepssituaties
° heeft moeite met stilzitten of is overmatig beweeglijk
° heeft moeite te blijven zitten
° beweegt onrustig gedurende de slaap
° is altijd ‘aan de gang’ of gedraagt zich als ‘door een motor voortgedreven’.
De stoornis moet aanwezig zijn voor het zevende levensjaar, moeten langer dan 6 maanden bestaan en er moen geen andere psychische stoornissen aanwezig zijn (bv zwakzinnigheid).
Andere kenmerken:
* Grove motoriek: kind kiest liever hiervoor omdat die minder controle en beheersing vereisen.
* Fijne motoriek: groot, onregelmatig en slordig geschrift, boven en onder de lijn schrijven, soms geen rekening houden met de bladspiegel ...
kiest vooral vrij spel met veel aandacht voor grove motoriek.
Speelgoed wordt vaak niet gebruikt waarvoor het bedoeld is.
* ouders moeten veel mopperen en straffen, waardoor een negatief klimaat kan ontstaan.
* leerkracht ervaart het kind als een probleem: stoort de klas, vergeet veel, bank en schriften zijn slordig, oeverloos prutsen en/of praten.
* leeftijdgenootjes: moeilijke relatie omdat zij de kenmerkende gedragingen van het kind niet kunnen inschatten. Op de speelplaats is het kind dikwijls het mikpunt. Door zijn weinig doordachte reacties, trapt het soms in een uitgezette val
Raadgeving:
STRUCTUUR -BEGELEIDING -CONTROLE
- Rilatine
- Stimul
Kinderen met aandachts- en werkhoudingsproblemen - Kaat Timmerman - Acco Leuven/Amersfoort - ISBN 90-334-3312-5
Steyaert J., Timmerman K., Van Hecke P. e.a.: Concentratiemoeilijkheden. Caleidoscoop, 1990, nr. 48