Vlaamse Vereniging voor Ouders van Couveusekinderen
Home Vereniging Informatie Getuigenissen Contact Ons steunen
Beschikbare teksten
Folders
Referenties
Boeken
Gedichten
Nuttige adressen & links


Beschikbare teksten




5. Ontwikkelings- en medische problemen



Voedingsproblemen bij jonge kinderen
Nathalie Rommel

Verwenning is zelden de oorzaak

“Ik zou het wel weten”, is één van die zinnen die ouders van een kind met voedingsproblemen vaak te horen krijgen. Er wordt gezegd dat ze te weinig kordaat zijn, hun kind verwennen, enz. Vanaf zo’n 2 jaar kan koppigheid inderdaad een rol spelen bij voedingsproblemen. Bij jongere kinderen is de opvoeding slechts zelden de oorzaak van het probleem. Deze ouders moeten zich niet schuldig voelen. Een goede diagnose van het voedingsprobleem van hun kind is vaak zeer verhelderend.

Kortdurende problemen met de voeding komen veel voor en zijn een normaal verschijnsel in de ontwikkeling van nagenoeg elk kind. De kinderen ontwikkelen hun smaak en ontdekken daarbij dat het ene gerecht hen meer bevalt dan het andere. Maar, ze kunnen bepaalde stoffen ook beu worden. De overgang van bereiding, of naar andere soorten eten, kan hen uit het lood brengen. Dit soort voedingsproblemen raakt doorgaans binnen de kortste keren spontaan opgelost en het is niet nodig zich er ongerust over te maken.


Te weinig voeding

Een effectief probleem ontstaat wanneer het kind te weinig gevarieerd voedsel opneemt voor een normale ontwikkeling in gewicht en lengte. Het kind ontwikkelt zich dan trager dan normaal en ‘blijft achter’. Of een kind een groeiachterstand heeft, wordt bepaald door de leeftijd, lengte en het gewicht te vergelijken met die van leeftijdgenoten via een groeicurve. Eén van de eerste zaken die bij kinderen met een groei-achterstand moet gebeuren, is een berekening van de waarde van het voedsel dat zij opnemen. Het is bv. mogelijk dat de voeding niet voldoende energie- en voedingswaarde bevat voor een optimale ontwikkeling van het kind, vb. omdat ze te eenzijdig is of omdat ze te weinig bevat van bepaalde voedingsstoffen (vb. vetten). Dit probleem is vaak eenvoudig op te lossen mits een correctie van het aangeboden voedsel.

Voedingsproblemen kunnen echter tal van oorzaken hebben en op elk moment tijdens de ontwikkeling ontstaan. Omdat de aanpak ervan sterk uiteen kan lopen, is het belangrijk dat de juiste diagnose gesteld wordt. Dit gebeurt via uitgebreide onderzoeken en proeven.

Op dit moment worden voedingsproblemen in drie grote groepen ingedeeld, nl. medische, mondtechnische en gedragsproblemen. Uiteraard kunnen deze problemen ook samen voorkomen.


Medische problemen

Sommige kinderen zijn ziek en hebben pijn of problemen waardoor hen de zin of de fut ontbreekt om te eten. Andere kinderen eten schijnbaar normaal, maar groeien niet of slecht. Deze kinderen kunnen last hebben van een slecht werkende spijsvertering, vb. een slechte opname van het voedsel door de darm, het terugvloeien van voedsel uit de maag naar de slokdarm (reflux), enz. Uiteindelijk kunnen ook andere problemen ertoe leiden dat het kind te weinig voedsel opneemt, vb. door een slecht werkende schildklier, een hersentumor, een voedselallergie, hartproblemen, enz.


Mondtechnische problemen


Bewegingsproblematiek

Bij een aantal kinderen vinden de voedingsproblemen hun oorzaak in afwijkingen in de mond of de keel, vb. een platte tong, een open verhemelte, te weinig spierkracht, slikstoornissen, enz. Deze kinderen willen wel eten, maar kunnen het niet of slechts moeizaam. Het onderzoek van deze problematiek is niet eenvoudig, zeker niet bij zuigelingen. De afwijkende bewegingen van de mond, de tong en de kaak worden opgespoord door deze kinderen tijdens het eten zorgvuldig te observeren. Het slikken kan eventueel gecontroleerd worden via een radiografische video-opname. Op deze opname kan men elke stap van het slikproces zo vaak bekijken als men wil. Dit onderzoek vergt echter veel geduld en een aangepaste infrastructuur om het kind in een goede houding te kunnen filmen.

Mondtechnische problemen vormen een heel eigen problematiek. Deze kinderen moeten een specifieke behandeling krijgen, vaak ook hulpmiddelen en bijkomende logopedische begeleiding.


Verstoorde gevoeligheid

Een aantal kinderen zijn overmatig gevoelig voor nieuwe smaken en gewaarwordingen in de mond, zoals vb. wanneer ze voor de eerste maal brood of niet gepureerd voedsel eten. Zulke nieuwe zaken doen hen spontaan kokhalzen (of wurgen). Deze kinderen kunnen normaal kauwen en slikken, maar durven dit gewoonweg niet en weigeren het. Zulke reacties kunnen zich voordoen bv. bij kinderen die lange tijd via buisjes gevoed werden, alleen vloeibaar voedsel uit een fles kregen, of alleen fijn gepureerd voedsel, enz. Deze kinderen hebben nooit op een aangename wijze kennis hebben kunnen maken met de natuurlijke rijkdom aan smaken en andere indrukken van voedsel in de mond en reageren afwijzend als dat wel gebeurt.


Gedragsproblemen

Het aantal kinderen dat kán eten, maar dat in aanwezigheid van een bepaalde persoon niet wíl doen, is eerder klein. Doorgaans ligt een relationeel conflict tussen het kind en deze persoon aan de basis van het voedingsprobleem. Dikwijls ziet men ook dat het kind op een andere plaats, vb. bij vriendjes of de grootouders het ‘moeilijke’ voedsel zonder de minste problemen opeet. Thuis met de ouders wordt daarover echter steevast oorlog gevoerd. Soms is het probleem zelfs zover geëvolueerd dat het kind bij niemand nog wil eten. Zulke problemen vergen vooral een pedagogische begeleiding.


Koppigheidsfase

Van anderhalf tot twee jaar breekt bij kinderen de koppigheidsfase aan. Dit is de leeftijd waarop kinderen ontdekken dat zij een bewuste controle over hun omgeving kunnen uitoefenen, vb. door voedsel te weigeren. Het is de tijd van het schijnbaar willekeurige “neen, ik wil niet”. Het kind kan bepaalde slechte voedingsgewoonten zeer snel overnemen, vb. door slechte voorbeelden. Voedsel kan uitgespuwd worden, of weggegooid, het kind kan zeer kieskeurig worden, enkel nog samen met vader willen eten, enz.

Een rustige en soepele, maar kordate houding helpt de problemen indijken. Het is belangrijk om niet te vervallen in een strijd rond het eten. Het kan zelfs goed zijn om tijdelijk wat minder aandacht aan het eten te besteden, bv. prompt te stoppen met eten wanneer het kind moeilijk begint te doen. Tegelijk kan men meer aandacht schenken aan bezigheden waaraan men beide plezier beleeft, bv. samen spelen, ravotten, samen in bad, enz. Een goede verstandhouding tijdens die andere activiteiten kan immers de verstandhouding aan tafel gunstig beïnvloeden.

Kinderen vragen tijdens deze fase doorgaans duidelijkheid van hun ouders. Ze zijn immers op zoek naar wat mag en niet mag. Een eensgezinde aanpak van beide ouders biedt het kind duidelijk herkenbare grenzen en dus ook veiligheid. Het kind leert daardoor immers wat het mag en kan doen om op een aangename manier met zijn ouders om te gaan.


Eten is werken !

Zich voeden is werken voor een baby, net als fysieke inspanning voor volwassenen. Sommige kinderen kampen echter met uithoudingsproblemen. Hoe kleiner en jonger het kind, hoe groter de weerslag daarvan is. Zulke kinderen raken vermoeid nog voor ze voldoende gegeten hebben en stoppen. Ze krijgen zo onvoldoende voeding binnen wat ten nadele gaat van hun ontwikkeling. Ze hebben ook veel en lange rustpauzes nodig, waardoor de voeding extreem lang kan duren. Hen forceren meer te eten, is zinloos en kan ertoe leiden dat ze weerbarstig worden en verdere voeding weigeren.


Overgevoeligheid in de mond: wat en hoe aanpakken ?

Kinderen met gevoelsmatige voedingsproblemen kunnen meestal goed geholpen worden met een duidelijk behandelingsplan. Wat volgt dient vooral om duidelijk te maken hoe dit plan opgevat is. Het is niet de bedoeling om hiermee zelf onmiddellijk aan de slag te gaan. Het is belangrijk dat men eerst goed weet wat er met het kind aan de hand is, alvorens men begint te behandelen. Wanneer de voeding van een kind, om wat voor reden dan ook, uit de hand dreigen te lopen, doet men er goed aan om contact op te nemen met een centrum met ervaring terzake zodat er duidelijk advies gegeven kan worden dat afgestemd is op het individuele probleem.

Een overgevoeligheid in de mond op één of andere prikkel is niet iets uitzonderlijks. Zo verdragen sommige mensen het vb. niet van met blote voeten over het gazon te lopen, in de handpalm of in de zijde gekriebeld te worden, enz. Veel mensen krijgen ook onwillekeurig een reactie van overmatige prikkeling wanneer er met een tandenborstel over hun tong gewreven wordt.

Iets gelijkaardigs doet zich voor bij deze groep van kinderen en zij reageren zeer typisch.

Sommigen drinken zonder problemen water, maar ze worden ongemakkelijk of reageren afwijzend bij andere dranken. Water gelijkt het sterkst op gewoon speeksel en wordt daarom goed verdragen.

Ze zuigen vlot op de eigen vingers, maar verdragen niet dat iemand anders met een vinger in hun mond komt (baby’s doen dit doorgaans wel).

Sommigen reageren met een hevige kokhals- of braakreflex op ongewenste prikkels aan, in of rond hun mond.

Ze nemen het voedsel aan in de mond, maar blijven nadien de mond openhouden, ze slikken het voedsel niet door of dumpen het vb. tussen de tanden en de wangen.

Ze slikken fijn gepureerd voedsel door, maar sorteren er wel alle brokjes uit en spuwen ze uit.


Geen machtsspel, maar angst

Wanneer kinderen met gevoelsmatige voedingsstoornissen onderzocht worden, vindt men vaak niets abnormaals. Dit kan de ouders en artsen danig in de war brengen. Alles lijkt immers normaal te werken. De tong, de lippen en de tanden zijn er, het kind kan slikken, enz., maar toch loopt er iets mis met de voeding. In nogal wat gevallen is men dan geneigd te denken dat het kind het voedsel weigert omdat het koppig zou zijn, zijn zin wil doordrijven, enz.; kortom omwille van een machtsspel met de ouders. Met zulke denkbeelden slaat men echter een gevaarlijke weg in. De praktijk wijst immers uit dat deze kinderen vaak helemaal niet bezig zijn met machtsspelletjes, maar dat zij wel degelijk een probleem hebben. Deze kinderen hebben vaak ook reeds veel te verduren gekregen, zoals vb. gedwongen voedingen. Vaak hebben ze daarbij pijn geleden wat ook kan verklaren waarom ze zo angstig reageren.

Door zich echter alleen op het aspect ‘wie is hier de baas’ te concentreren, gaat men voorbij aan het oorspronkelijke probleem, de overgevoeligheid van het kind. Bovendien is de kans groot dat het kind op een gegeven moment toch gedwongen wordt tot het eten van voedingsmiddelen waar het een oncontroleerbare weerzin tegen heeft. Hen dwingen zulk voedsel te eten, betekent dat men hen overweldigt. Dit is nadelig voor hun ontplooiing en voor de band met hun ouders. En wat meer is, het kind gaat er ook niet beter door eten.

Verder wordt vrij algemeen vastgesteld dat de ouders dit machtsspel uiteindelijk niet kunnen winnen. De ouders hebben tal van zorgen om het hoofd en doorgaans niet de tijd om hun kind urenlang te voeden. Het kind daarentegen heeft alle tijd van de wereld. Vaak eindigt het voedselgevecht met toegevingen van de ouders, wat uiteindelijk het kind in de overtuiging sterkt dat het weigeren van het voedsel de juiste strategie was.


Vertrekbasis

De meeste kinderen met een gevoelsmatig voedingsprobleem kunnen met succes behandeld worden. De behandeling verstrekt steeds van wat het kind graag eet of zonder afkeerreacties kan verdragen. Vanuit die vertrekbasis brengt men telkens slechts één kleine verandering aan, vb. in de smaak. Die verandering wordt stapsgewijs opgevoerd zonder het kind te forceren. Men tracht zo de defensieve reacties te doen afnemen en bouwt stap voor stap op naar het verdragen en aanvaarden van gewoon voedsel.

Bij het bepalen van de basislijn houdt men niet alleen rekening met de smaak van het voedsel, maar ook met de consistentie (zacht, moes, brokkelig, vezelig, enz.) en de hoeveelheid. De hulpmiddelen (speen, lepel, enz.) en de manier waarop men het voedsel in de mond brengt, kunnen eveneens een rol spelen. Sommige kinderen aanvaarden bv. alleen maar een drupje vocht op hun lip, terwijl andere kinderen geen probleem hebben met een stevige schep fijn gepureerd voedsel. Elk kind begint bijgevolg van een eigen niveau. Vergelijkingen tussen de niveau’s van verschillende kinderen zijn zinloos omdat de problematiek van elk kind verschillend is.


Overgangen

Met de overgang naar nieuwe prikkels moet men voorzichtig zijn. De overgangen moeten elkaar niet te snel opvolgen en ze moeten zacht aangebracht worden. Voor de overstap vb. van water naar fruitsap kan men als volgt tewerk gaan. Aan een klein glas water kan men vb. één koffielepel fruitsap toevoegen. De smaak-verandering is dan zeker niet opdringerig, maar blijft subtiel. Dit verhoogt de kans dat het kind dit zal aanvaarden. Een week later kan men vb. twee koffielepels toevoegen en zo verder. Kokhalzen of braken zijn duidelijke aanwijzigingen dat de verandering te sterk is. Het is belangrijk niet te snel vooruit te willen gaan omdat dit het risico inhoudt dat het kind blokkeert. De veranderingen moeten met kleine stapjes opgebouwd worden zodat men steeds verder kan gaan en niet op zijn stappen moet terugkeren. De dosis van de nieuwe smaak mag pas verder opgeschroefd worden wanneer blijkt dat het kind de verhoogde smaak zonder problemen verdraagt en niet meer overgevoelig reageert. Op gelijke wijze kunnen nieuwe smaken toegevoegd worden aan vast voedsel of kan de overgang van gepureerd naar vast voedsel gemaakt worden.

Deze langzame opbouw naar een gevarieerd voedingspatroon vraagt veel inzet en geduld, maar gaat gepaard met een zeer grote graad van succes. Het is slechts zeer uitzonderlijk dat een kind deze aanpak weigert.

Het is goed om kinderen met overgevoelige reacties ook een verscheidenheid aan te bieden van voedsel dat ze zelfstandig kunnen hanteren, vb. drank in een beker, stukken waar ze op kunnen knabbelen, zachte bereidingen, enz. Hierdoor krijgen ze zelf de controle over wat ze hoe en wanneer in hun mond brengen, waardoor zij zich doorgaans ook meer comfortabel voelen en minder krampachtig reageren.


Plaatsing van het voedsel

De tong is het gevoeligste orgaan in de mond. Vaak verdragen deze kinderen niet dat voedsel of vloeistof op de tong geplaatst worden, maar wel wanneer dit tegen de wang aangelegd wordt. Deze plaats lokt minder afkeerreacties op. De kinderen kunnen dit voedsel dan zelf naar de het midden van de mond overbrengen. Dit verhoogt eveneens hun controle over hun voeding.


Snelheid van doorslikken

Sommige kinderen hebben de neiging het voedsel lang in de mond te houden of het in de ‘wangzak’ te dumpen vooraleer het uiteindelijk toch door te slikken. Soms helpt het om deze kinderen tussendoor wat te laten drinken, een afwisseling te voorzien met een andere bereiding of enkele hapjes snel na elkaar aan te bieden, zeker indien dit voedsel geen wurgreactie veroorzaakt.


Afleiding

Sommige kinderen kunnen worden afgeleid door speelgoed, geluidjes, een knuffel, enz. Het opnemen en doorslikken van het voedsel valt hen dan soms gemakkelijker omdat hun aandacht gericht wordt op wat ze aangenaam vinden, iets wat hun reacties van afkeer kan overstemmen of temperen. Andere kinderen eten dan weer beter in een zeer rustige omgeving met weinig licht of lawaai, zoals vb. baby’s die ‘s nachts beter drinken.


400 kinderen: welke problemen?

Van begin 1994 tot eind 1997 werden aan de UZ-Leuven 400 kinderen met voedingsproblemen gevolgd. Hun leeftijd liep uiteen van net geboren tot 10 jaar. Er waren ongeveer evenveel meisjes als jongens. Bij deze kinderen werden de volgende problemen vastgesteld (zeer vaak gecombineerd) :

medisch : bij 7 op 10 (meestal spijsverteringsstoornissen of afwijkingen van maag- en darmstelsel) ;
oraal : bij 5 op 10 (waarvan één kwart overgevoeligheid in de mond, één kwart zuigproblemen, één kwart slikproblemen en één kwart bewegingsproblemen en ervaringsachterstand);
pedagogisch : bij iets minder dan 2,5 op 10.

De grote meerderheid van de kinderen met orale problemen was jonger dan 2 jaar. Na het onderzoek bleek dat ongeveer 1 op 3 kinderen bijkomende voeding nodig had.


Beweging of gevoeligheid?

Aan de hand van 7 vragen kan een ruw onderscheid gemaakt worden in de oorsprong van een voedingsprobleem. Het kan daardoor voorlopig geklasseerd worden, maar een fijner onderzoek blijft nodig om de aard van het probleem zo nauwkeurig mogelijk vast te leggen.


Ouderbegeleiding

De voedingsproblemen door overgevoelheid zijn vaak verweven met gedragsproblemen. De langdurige voedselweigering van de baby kan allerhande misverstanden bij de ouders uitlokken. Ouders die de problemen van het kind niet of foutief begrijpen, kunnen ook voor een onaangepaste strategie kiezen die de situatie nog kan verergeren. De verstandhouding tussen ouders en kind raakt daardoor steeds meer gespannen. Dit kan tot riskante en zelfs dramatische omstandigheden leiden (vb. roepen, slaan, het forceren van voeding) waardoor het vertrouwen in de ouders zwaar geschokt kan worden. Het is daarom belangrijk dat de oorsprong van de voedingsstoornis zo snel en duidelijk mogelijk uitgeklaard wordt zodat een aangepaste aanpak mogelijk wordt.

Doordat er ook problemen zijn op relationeel gebied, wordt de hulp en behandeling niet alleen geconcentreerd op het kind, maar is er eveneens aandacht nodig voor de ouders. Vaak worden de ouders immers door allerhande welwillende mensen overstelpt met tegenstrijdige raadgevingen zodat ze uiteindelijk niet meer weten wie het bij het rechte einde kan hebben en welk advies ze best volgen. Een duidelijk gestructureerd schema waarop zij de vorderingen van hun kind kunnen inschatten en de soms zelfs kleine vorderingen positief kunnen beoordelen, is voor hen vaak zeer nuttig


Multidisciplinair voedingsteam

Voedingsproblemen kunnen met talrijke aspecten te maken hebben zodat de kinderen doorgaans onderzocht worden door verschillende specialisten, vb. op vlak van de spijsvertering, logopedie, dieet, opvoedkundige problemen, enz. De besluiten van al deze onderzoeken moeten bijeen gepuzzeld worden zodat er een duidelijk beeld ontstaat van de problematiek en van de mogelijke aanpak. Dit veronderstelt een hechte samenwerking en een overleg tussen alle betrokken partijen. Het resultaat van dit overleg moet vervolgens overzichtelijk aan de ouders voorgesteld worden. Doorgaans gebeurt dit door de arts van het team. Voor de behandeling zelf worden de ouders vaak doorverwezen naar mensen of centra die liefst dicht bij hen in de buurt gevestigd zijn en die voldoende ervaring hebben om deze problematiek tot een goed einde te brengen.

Nathalie Rommel
logopediste

Steun ons gratis door je hier te registreren
Vrijwilligers gezocht
Actualiteit
Fotoreportage van Fie Vandevin